In mijn tuin torende ooit een appelboom. Elke herfst stond hij garant voor een stuk of dertig goudgele appels. Maar de schimmel sloeg toe en de boom ging dood. Dat was een jaar of tien geleden.
Na de teloorgang een tijdje te hebben aangezien, besloot ik de boom weg te snoeien. Tot ik mijn meerdere moest erkennen in de natuur en er een stomp van een meter hoog overbleef.
Met een handzaag kreeg ik dit restant niet weg, een motorzaag vond ik te gevaarlijk en een tuinman te duur. Ik kon het gevaarte ook niet uitgraven. De wortels zaten te diep. Ik koos daarom de makkelijkste weg: ik gaf het op. De dissidente boomstam heeft – dood en wel – jarenlang iedere fundamentele herinrichting van de tuin gefrustreerd.
Dit voorjaar was bij mij de maat vol. Ik ondernam een wanhoopspoging. Na een dag spitten wist ik uiteindelijk vier dikke wortels door te zagen. Met een bovenmenselijke krachtsinspanning kon ik vervolgens met hulp van mijn kinderen het onwillige object loswrikken uit de bodem. De overblijfselen van een voormalige appelboom liggen nu verongelijkt bij de schutting te wachten op wat er komen gaat. Het afscheid van zo’n waardige tegenstander blijkt me meer moeite te kosten dan ik had verwacht.