Op het pleintje voor het Benedictinessenklooster in Agrigento is het doodstil. We hebben de klimroute door de oude straatjes zwijgend en berustend volbracht. De middaghitte liep met ons mee. Een lachende non in burgerkleding steekt haar hoofd uit een raam en vraagt of we de kerk willen zien. Dat willen we.
Maar eerst gaan we amandelkoekjes kopen. Een deur verder. Dezelfde non verschijnt achter de balie. Ze laat ons de koekjes zien die in het klooster worden gemaakt. We kopen een pond voor een absurde prijs. Dan gaan we in de hal zitten. We wachten op een bankje en eten.
Even later gaat de deur open en staat er een heel oud vrouwtje. Ze wankelt kromgebogen met een grote bos sleutels naar binnen en lacht ons toe. Haar hoofd bevindt zich ter hoogte van mijn middenrif. Ze zegt wat onverstaanbaars en wenkt ons. We volgen haar naar buiten.
Het in het zwart geklede minimensje steekt een sleutel in de deur van de kerk. Het lukt haar het zware eikenhouten gevaarte te openen. Wij betreden een oase van rust en koelheid. Een prachtig, wit kerkinterieur. Zelfs de kinderen zijn onder de indruk en houden zich koest.
Stucco! Gesso! Het vrouwtje gebaart naar de beelden aan de muren en naar de plafondversieringen. Alles is gestuct en van gips. Het goud dat we zien is verf. Geheel in de spaarzaamheidstraditie van de Benedictijnen. Ik neem plaats op de achterste bank. Het vrouwtje zit een rij voor me en kijkt stralend rond. Ze heeft overduidelijk plezier in de gasten.
Een ander gezin komt de kerk binnenlopen. Italianen: vader, moeder en een klein jongetje. Ze lopen zwijgend langs de banken. Stucco, roept het vrouwtje weer. Het jongetje draait zich om, kijkt haar boos aan, houdt zijn wijsvinger voor zijn mond en sist Silenzio! Even is iedereen met stomheid geslagen. Dan lachen alle aanwezigen. Het vrouwtje nog het hardst.