in een bedompte binnenkamer
tussen hart, maag en onderbuik
verschuilt hij zich en slaapt zijn
immergrauwe dronkemansroes
hij leest gevoel en gedachten
treedt in aarzelende stappen
vreet zich vadsig aan twijfel,
angst en elk spoortje van zorg
eenmaal volgevroten grijpt hij
de teugels en koerst af op de
afgrond en op de diepten die
hem van verre hebben geroepen
lang liet ik hem bevend begaan
maar nu weiger ik zijn knevelarij
want zijn reis is de mijne niet
mijn reis behoort alleen aan mij
Mooi.